28746 |
bombazijn |
bombazijn:
bǫmǝzin (L288c Eind)
|
Sterk weefsel, thans van katoen, of met linnen ketting en katoenen inslag, aan de achterzijde geruwd, veel gebruikt voor voering, werkmansondergoed enz., vaak verward met pilo (Van Dale, pag. 402). [N 62, 93b; N 62, 89c; MW; monogr.]
II-7
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
boeënekroêt (L288c Eind),
bonenkruidje:
boeënekruutje (L288c Eind)
|
bonenkruid || toekruid gebruikt bij het eten van tuinbonen, bonenkruid
I-7, III-2-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
vos:
vós (L288c Eind)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24124 |
bonte kraai |
grijze kraai:
gries krej (L288c Eind)
|
kraai, bonte —
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pelskraag (L288c Eind)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
bontjas:
bóntjjas (L288c Eind)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19152 |
bood |
giftig:
giftig (L288c Eind)
|
nijdig, kwaad
III-1-4
|
32550 |
boodschappenmand |
boodschappenmand:
buǝtsxapǝmaŋ (L288c Eind)
|
Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.]
II-12
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L288c Eind),
bôngert (L288c Eind)
|
boomgaard
I-7
|