25569 |
werkbank |
snitselbank:
snitsǝlba.ŋk (L288c Eind)
|
In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.]
II-12
|
21486 |
werkdag |
werkdag:
swèrdese kléjer (L288c Eind)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-3-1
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
jónge (L288c Eind),
lammen:
spec. van schapen of geiten gezegd
laame (L288c Eind)
|
jongen (ww), werpen || werpen
III-4-2
|
26297 |
wervel |
knevel:
knēvǝl (L288c Eind)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
mouw:
mouf (L288c Eind),
remouw:
remouf (L288c Eind)
|
wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
teetje:
kleine soort wesp, die niet steekt
teetje (L288c Eind),
wesp:
wésp (L288c Eind)
|
wesp || wesp, soort
III-4-2
|
19133 |
weten |
weten:
wieëte (L288c Eind)
|
weten
III-1-4
|
30848 |
wetsteen |
wetsteen:
wętstęi̯n (L288c Eind)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gē̜i̯ǝ (L288c Eind)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
weeg (L288c Eind)
|
wieg
III-2-2
|