24865 |
zwarte nachtschade |
stinkberenhout:
stînkbieërehout (L288c Eind)
|
nachtschade
III-4-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
teerputtertje:
ter’pötterke (L288c Eind)
|
zwarte roodstaart
III-4-1
|
33995 |
zweep |
gesel:
gęi̯sǝl (L288c Eind),
klatsool:
klatšul (L288c Eind)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
koppel:
kǫpǝl (L288c Eind)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
24292 |
zwerm vogels |
klocht:
troep vogels
klócht (L288c Eind)
|
zwerm, vlucht
III-4-1
|
20689 |
zwezerik |
soepietjes:
Uitsluitend verklw, Uitsluitend mv.
sepietjes (L288c Eind)
|
zwezerik
III-2-3
|
19301 |
zwoegen |
poejakken:
poeëjakke (L288c Eind),
pootaan spelen:
poeëtaan spuuële (L288c Eind),
schrompen:
schrômpe (L288c Eind)
|
flink doorwerken || hard werken || hard werken onder minder gunstige omstandigheden
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
spekzwaard:
Snietj de zwaars mer van daen herst aaf Doojt ¯s ¯n spekzwaars oónger ¯t kroekerraat, dan joónkertj ¯t neet mieër zoeë Eeder ziêne meuch, zag de jónk, vaader ¯t moos en ich ¯t spek
spekzwaars (L288c Eind),
zwaard:
zwaars (L288c Eind)
|
spekzwoerd || zwoert
III-2-3
|