24875 |
brandnetel |
netel:
neêtel (L288c Eind)
|
netel
III-4-3
|
19840 |
brandstof |
stokens:
stuəkəs (L288c Eind)
|
iets om te stoken
III-2-1
|
24306 |
brasem |
brasem:
vis
brieësem (L288c Eind)
|
brasem
III-4-2
|
33983 |
brede buikriem |
onderlicht:
oŋǝrlext (L288c Eind)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
berdelle (L288c Eind),
gareel:
gareel (L288c Eind),
help:
helpe (L288c Eind),
lits:
litse (L288c Eind)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34600 |
bril |
bred:
brēt (L288c Eind)
|
Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c]
I-13
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (L288c Eind)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
brok:
brok (L288c Eind),
klok:
klok (L288c Eind)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
broedse brok:
(mv)
brø̄tsǝ brokǝ (L288c Eind)
|
[N 19, 43b]
I-12
|