e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

Gevonden: 1638
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hazelnoot hazelnoot: haazelnoeët (Eind) hazelnoot III-4-3
hazenleger hazenkot: haazekoêt (Eind) leger ve haas III-4-2
hazenpad, wissel van een haas sluipje: vast pad van haas of konijn, daar zetten de stropers de strikken  slöpke (Eind) wissel ve haas III-4-2
heermoes kattenstaart: equisetum  kattestert (Eind) paardestaart III-4-3
heggenmus blauwververtje: blawvêrverke (Eind), hoffluiter: ook: tuinfluiter  hoeëffluiter (Eind), ruimertje: rieëmerke (Eind) heggemus III-4-1
hekel reep: rē̜p (Eind) Bord of plankje waarop meerdere rijen spits toelopende, loodrecht staande tanden geplaatst zijn. Hierdoor wordt het gezwingelde vlas vooral met het topeinde doorheen getrokken om de bast te splijten, scheven en korte vezels te verwijderen en de lange vezels recht te trekken. Volgens Van Iersel (pag. 4) is de hekel een plank ter lengte van ongeveer één meter en breed ongeveer een halve, later met 130 √† 135 ijzeren pinnen ter lengte van een dertig cm. Zie afb. 70. [N 48, 19a; monogr.] II-7
helemaal, geheel en al gaaruit: gaâroet (Eind), hartstikke: herstikke (Eind), helegaar: hieëlegaar (Eind), helemaal: hieëlemaol (Eind), kaal: kaal (Eind), moedermins (alleen): (zo wordt het ook genoemd).  moormins (Eind), moederzielig (alleen): (in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).  moorzieëlig (Eind), ram: ram (Eind), rats: rats (Eind) helemaal, geheel en al III-4-4
helpen helpen: hêllepe (Eind) helpen III-1-4
hen zonder staart bolstuit: bē̜lstȳt (Eind) [N 19, 62b; monogr.] I-12
hengsel hengel: he.ŋəl (Eind) hengsel, handgreep III-2-1