21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haazelnoeët (L288c Eind)
|
hazelnoot
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
hazenkot:
haazekoêt (L288c Eind)
|
leger ve haas
III-4-2
|
24413 |
hazenpad, wissel van een haas |
sluipje:
vast pad van haas of konijn, daar zetten de stropers de strikken
slöpke (L288c Eind)
|
wissel ve haas
III-4-2
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
equisetum
kattestert (L288c Eind)
|
paardestaart
III-4-3
|
24168 |
heggenmus |
blauwververtje:
blawvêrverke (L288c Eind),
hoffluiter:
ook: tuinfluiter
hoeëffluiter (L288c Eind),
ruimertje:
rieëmerke (L288c Eind)
|
heggemus
III-4-1
|
29323 |
hekel |
reep:
rē̜p (L288c Eind)
|
Bord of plankje waarop meerdere rijen spits toelopende, loodrecht staande tanden geplaatst zijn. Hierdoor wordt het gezwingelde vlas vooral met het topeinde doorheen getrokken om de bast te splijten, scheven en korte vezels te verwijderen en de lange vezels recht te trekken. Volgens Van Iersel (pag. 4) is de hekel een plank ter lengte van ongeveer één meter en breed ongeveer een halve, later met 130 √† 135 ijzeren pinnen ter lengte van een dertig cm. Zie afb. 70. [N 48, 19a; monogr.]
II-7
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
gaaruit:
gaâroet (L288c Eind),
hartstikke:
herstikke (L288c Eind),
helegaar:
hieëlegaar (L288c Eind),
helemaal:
hieëlemaol (L288c Eind),
kaal:
kaal (L288c Eind),
moedermins (alleen):
(zo wordt het ook genoemd).
moormins (L288c Eind),
moederzielig (alleen):
(in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).
moorzieëlig (L288c Eind),
ram:
ram (L288c Eind),
rats:
rats (L288c Eind)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
18998 |
helpen |
helpen:
hêllepe (L288c Eind)
|
helpen
III-1-4
|
34470 |
hen zonder staart |
bolstuit:
bē̜lstȳt (L288c Eind)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
he.ŋəl (L288c Eind)
|
hengsel, handgreep
III-2-1
|