18913 |
ijver |
ijver:
iêver (L288c Eind),
qui-vive (fr.):
kevie (L288c Eind)
|
ijver || ijver, werklust
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
naarstig:
nieërstig (L288c Eind),
naasterig:
neesterig (L288c Eind)
|
ijverig || vlijtig
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
iezel (L288c Eind),
iêsel (L288c Eind)
|
ijzel || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezele (L288c Eind),
iêsele (L288c Eind)
|
ijzelen [N 22 (1963)] || ijzelen, bevriezen van neerslag
III-4-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L288c Eind)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
20252 |
in verwachting zijn |
aantellen:
aantelle (L288c Eind),
uittellen:
oettelle (L288c Eind),
uuttelle (L288c Eind)
|
in verwachting zijn || in vewachting zijn
III-2-2
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
aanmaaien:
ān[maaien] (L288c Eind)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
19524 |
inmaakpot |
moeston:
mōston (L288c Eind),
roompot:
roͅu̯mpoͅt (L288c Eind)
|
grote aarden inmaakpot || zuurkoolvat
III-2-1
|
20835 |
inschenken |
inschudden:
Schötj ¯r mich nog mer eînen in
inschödde (L288c Eind),
schudden:
Hae schödje-n-¯m um wi-j niks
schödde (L288c Eind)
|
inschenken || inschenken, uitgieten, schudden
III-2-3
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
inslaon (L288c Eind)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|