33965 |
loenje |
bekriem:
bɛkrēm (L288c Eind)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
20132 |
loops |
loops:
luips (L288c Eind),
løͅi̯ps (L288c Eind)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loeët (L288c Eind)
|
loot, ent
III-4-3
|
24674 |
lork |
lariks:
lârks (L288c Eind)
|
larix
III-4-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
losse kraag:
losse kraag (L288c Eind)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
losse manchet:
losse mansjette (L288c Eind)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
trog:
trōx (L288c Eind)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
bäöke (L288c Eind),
brullen:
brulle (L288c Eind),
toeten:
toête (L288c Eind),
zumpen:
zûmpe (L288c Eind)
|
hard huilen || hevig huilen || luid huilen
III-1-4
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
kenskø̜rǝf (L288c Eind)
|
Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.]
II-12
|