e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

Gevonden: 1638
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loenje bekriem: bɛkrēm (Eind) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loops loops: luips (Eind), løͅi̯ps (Eind) loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
loot, nieuw uitgelopen twijgje loot: loeët (Eind) loot, ent III-4-3
lork lariks: lârks (Eind) larix III-4-3
losse linnen halsboord losse kraag: losse kraag (Eind) halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)] III-1-3
losse manchet losse manchet: losse mansjette (Eind) manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)] III-1-3
losse voerbak in de varkenswei trog: trōx (Eind) Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b] I-6
lui lui: luî-j (Eind) lui III-1-4
luid schreien beuken: bäöke (Eind), brullen: brulle (Eind), toeten: toête (Eind), zumpen: zûmpe (Eind) hard huilen || hevig huilen || luid huilen III-1-4
luiermand kindskorf: kenskø̜rǝf (Eind) Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.] II-12