24534 |
paddestoel (alg.) |
paddenkaas:
peddekiës (L288c Eind)
|
paddestoel
III-4-3
|
18170 |
pak, kostuum |
pak:
pak (L288c Eind)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
aal:
mv. äöl, dim. äölke
aol (L288c Eind),
paling:
ook: aol
paoling (L288c Eind)
|
aal, paling || paling
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palm:
pâllem (L288c Eind)
|
palm
III-4-3
|
30223 |
panlatten |
deklatten:
dɛklatǝ (L288c Eind),
panlatten:
panlatǝ (L288c Eind)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
30477 |
pannen poppen |
pannen poppen:
panǝ popǝ (L288c Eind),
poppen:
popǝ (L288c Eind)
|
De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
bógk@ssekook, körsekook, spekkook, krîntekook
kook (L288c Eind)
|
pannenkoek, koek
III-2-3
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
paarapluj (L288c Eind)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kuikje:
kykskǝ (L288c Eind)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
18183 |
passen |
passen:
pasǝ (L288c Eind)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.]
II-7
|