20802 |
kaas |
kaas:
kees (L430p Einighausen)
|
kaas [SGV (1914)]
III-2-3
|
24442 |
kaasmijt |
made:
idiosyncr. + soms fon. schrift Engels ae = ae van Engels fonetisch schrift / mv. maaje
mae (L430p Einighausen),
maə (L430p Einighausen)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|
23212 |
kabouter |
abelemannetje:
abelemenke (L430p Einighausen)
|
kabouter [SGV (1914)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (L430p Einighausen),
stoof:
(betekent hier echter: kaachel stoof). niet bekent.
sjtouf (L430p Einighausen)
|
kachel [SGV (1914)] || stoof [SGV (1914)]
III-2-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (L430p Einighausen)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafzolder:
kāf˲[zolder] (L430p Einighausen)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|
30247 |
kalf |
kalf:
kau̯f (L430p Einighausen)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|
34176 |
kalfmachine |
kalfmachine:
kawfmǝšīn (L430p Einighausen)
|
Instrument waarmee men het kalf geboren doet worden. [N 3A, 54b]
I-11
|
34177 |
kalfsvlies |
bed:
bɛt (L430p Einighausen)
|
Het vlies waarin het kalf zit als het geboren wordt. [N 3A, 55]
I-11
|
22083 |
kalk |
kalk:
kalǝk (L430p Einighausen)
|
Soort alkalische aarde die als bindmiddel wordt gebruikt bij het maken van mortel. Kalk wordt ook toegevoegd om de elasticiteit van de mortel te vergroten en om de verwerkbaarheid te verbeteren. Hij wordt eveneens door de mortel gemengd wanneer zachtere soorten baksteen, kalkzandsteen en drijfsteen gemetseld moeten worden. Om de kalk als bouwmateriaal te kunnen verwerken, wordt hij eerst in kalkovens gebrand en vervolgens met water geblust. Zie ook de volgende lemmata. [Wi 53; S 16; L 27, 58; monogr.]
II-9
|