24880 |
kweek |
kweek:
kwēk (L430p Einighausen),
-
kweek (L430p Einighausen)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweek (Agropyrum repens) [DC 26 (1954)]
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kweepêr (L430p Einighausen),
kwēpɛr (L430p Einighausen)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
plagen:
ploage (L430p Einighausen)
|
kwellen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (L430p Einighausen)
|
kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
loag (L430p Einighausen)
|
laag (znw.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brǫu̯k (L430p Einighausen)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
loǝgdǝ (L430p Einighausen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
sjtevel (L430p Einighausen)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18359 |
laars met sluitriempje |
rijstevel:
riesjtevel (L430p Einighausen)
|
laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
gamasche:
kemasj (L430p Einighausen),
lieslaars:
lieslaarzen (L430p Einighausen)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)] || laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|