24361 |
oorworm |
oorworm:
oorwurm (L430p Einighausen),
schaarworm:
sjeerwürm (L430p Einighausen)
|
oorworm (firficula auricularia) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
17935 |
op de loop gaan |
ervandoor gaan:
d`r va door goan (L430p Einighausen),
zich uit de voeten maken:
zich oet de vuit make (L430p Einighausen)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
32920 |
op rijen zetten |
reken:
rē̜kǝ (L430p Einighausen)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op sjtĕltje loupe (L430p Einighausen)
|
stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
26546 |
openbreken |
openbreken:
ǭpǝbrę̄kǝ (L430p Einighausen)
|
De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194]
II-3
|
18199 |
openbroek met linten |
hondsgetuig:
nônjsgetuug (L430p Einighausen)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
(a klank).
ophaute (L430p Einighausen)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
32928 |
opper |
huist:
hūs (L430p Einighausen)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
oprupsen:
opröpsje (L430p Einighausen)
|
oprispen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33730 |
optilbaar hek |
veken:
vē̜kǝ (L430p Einighausen)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|