20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
koffedrènke (L430p Einighausen),
koffiedrinken (L430p Einighausen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vīl (L430p Einighausen)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (L430p Einighausen)
|
vinger [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
knokkel:
kneukel (L430p Einighausen)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bōūkvìnk (L430p Einighausen)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24402 |
visaas |
aas:
aos (L430p Einighausen),
visjeswormpje:
idiosyncr. + soms fon. schrift Engels
vösjeswurmke (L430p Einighausen)
|
aas [SGV (1914)] || wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vösjgêrd (L430p Einighausen)
|
hengel [SGV (1914)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
rijen:
riǝ (L430p Einighausen)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkëf (L430p Einighausen),
mĕrköf (L430p Einighausen)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)]
III-4-1
|
30183 |
vlechtlatten |
steekstekken:
štē̜kštɛkǝ (L430p Einighausen)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|