33238 |
winterwortelen |
moren:
mōrǝ (L430p Einighausen),
mūrǝ (L430p Einighausen),
rode penen:
rō pēnǝ (L430p Einighausen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brēkǝ (L430p Einighausen)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
33479 |
witte aalbes |
witte wiemeren:
mv: -e of wiemerte
witte wiemere* (L430p Einighausen),
witte wiemerten:
mv: -e of wiemerte
witte wiemerte* (L430p Einighausen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24864 |
witte dovenetel |
witte doofnetel:
wetǝ dǫu̯fnētǝl (L430p Einighausen),
-
witte dou:fne:tel (L430p Einighausen)
|
Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.] || witte dovenetel (Lamium album L.) [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L430p Einighausen),
kappesmoes:
kappesmóus (L430p Einighausen),
witte kappes:
witte kappes (L430p Einighausen)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenke (L430p Einighausen),
hurkstaart:
hurksjtärt (L430p Einighausen),
kwikstaartje:
kwikstertje (L430p Einighausen)
|
kwikstaart [N P (1966)], [SGV (1914)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (L430p Einighausen)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
kapoets:
kepôtsj (L430p Einighausen)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hoeze (L430p Einighausen)
|
huizen (ww.) [SGV (1914)]
III-2-1
|
34202 |
wormbulten |
angelsbetelen:
aŋǝlsbęi̯tǝlǝ (L430p Einighausen)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|