33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandgevel:
brɛntj˲gēvǝl (L430p Einighausen),
brandmuur:
brɛntjmūr (L430p Einighausen),
schouwmuur:
šǫu̯mūr (L430p Einighausen)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
netel:
nētǝl (L430p Einighausen),
-
ne:tel (L430p Einighausen)
|
brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
34080 |
brede tanden |
brede tanden:
brɛi̯ tɛnj (L430p Einighausen)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
26580 |
breed scherpen |
uittrekken:
ūttrɛkǝ (L430p Einighausen)
|
De stenen zō scherpen dat de groeven breed worden. [N O, 34b]
II-3
|
18786 |
breien |
strikken:
sjtrikke (L430p Einighausen)
|
breien [SGV (1914)]
III-1-3
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
ondergronden:
oŋǝrgrønjǝ (L430p Einighausen)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
26589 |
breken, snijden |
grof malen:
grǭf mālǝ (L430p Einighausen)
|
De bewerking die de graankorrel ondergaat op het snijvlak van de molensteen. Zie ook het lemma ɛbreken, plettenɛ. Het betreft daar het grof malen van haver met behulp van de haverpletter.' [N O, 36c; Vds 189]
II-3
|
18392 |
bretel |
help:
helpe (L430p Einighausen)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breuk (L430p Einighausen)
|
breuk [SGV (1914)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
breif (L430p Einighausen)
|
brief [SGV (1914)]
III-3-1
|