34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̜i̯ǝ (L430p Einighausen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
broek:
bruk (L430p Einighausen),
proek:
pruk (L430p Einighausen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
brouwer (L430p Einighausen)
|
broeder [SGV (1914)]
III-3-3
|
23317 |
broederschap |
broederschap:
broederschöp (L430p Einighausen)
|
broederschap [SGV (1914)]
III-3-3
|
34502 |
broeds |
broeds:
bruts (L430p Einighausen)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
bruibak (L430p Einighausen)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
bŏks (L430p Einighausen),
bòks (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen),
broek:
brouk (L430p Einighausen)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
zomp:
zömp (L430p Einighausen)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
boksepiepe (L430p Einighausen)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
boksereim (L430p Einighausen)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|