18586 |
bustehouder |
beha:
béha (L430p Einighausen)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
nabuur:
noaber (L430p Einighausen)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuur:
in de noaber (L430p Einighausen)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
uchteren:
Opm. de oe (van oechtere) is kort.
weer goan oechtere (L430p Einighausen)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18654 |
cape |
cape (eng.):
kēēp (L430p Einighausen)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
kappesjon (L430p Einighausen)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33749 |
castreren |
knijpen:
knīpǝ (L430p Einighausen),
snijden:
šnīi̯ǝ (L430p Einighausen)
|
In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
28448 |
cel |
potje:
pø̜tjǝ (L430p Einighausen)
|
Zeshoekige opening in de raat. De cel dient voor het uitbroeden van de larven of voor het bergen van honing en stuifmeel. De wijdte tussen de evenwijdige wanden wisselt naar de bijensoort en de ouderdom der raat van 4,74 mm tot 5,50 mm. De normale diepte is 12 mm maar ze kan ook wat minder zijn. [L 1a-m; S 3; Ge 37, 56]
II-6
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
sjangering (L430p Einighausen)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
suikerij:
(
soekerei (L430p Einighausen)
|
cichorei [SGV (1914)]
III-2-3
|