26010 |
daklijsten |
daklijsten:
dāklīstǝ (L430p Einighausen)
|
De twee horizontale balken op de toppen van de hoekstijlen in elk van de twee zijwegen. Zie ook afb. 14 en 18. [N O, 43c]
II-3
|
24915 |
dal, vallei |
laagte:
loagde (L430p Einighausen)
|
laagte [SGV (1914)]
III-4-4
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
blōēs (L430p Einighausen)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hout (L430p Einighausen)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
Anna hèbstoe nuuj hōùze (L430p Einighausen)
|
Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18375 |
dameslaars |
stevel:
sjtevel (L430p Einighausen)
|
vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
menjtjel (L430p Einighausen),
menjtjels (L430p Einighausen),
vrouwluimantel:
vrouluujmènjtjel (L430p Einighausen),
vrouluujmèntjel (L430p Einighausen)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
hakkenschoen:
hakkesjoōn (L430p Einighausen)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
stoom:
sjtoum (L430p Einighausen),
zwaam:
šjwaam (L430p Einighausen)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|
28402 |
dar |
dar:
dar (L430p Einighausen),
dreen:
drę̄n (L430p Einighausen)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|