33528 |
framboos |
flamboos:
mv: -e
flambou:se* (L430p Einighausen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (L430p Einighausen),
frānjǝl (L430p Einighausen)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
24443 |
fruitworm |
wormpje:
idiosyncr. + soms fon. schrift Engels
wuurəmkə (L430p Einighausen)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
goan (L430p Einighausen)
|
gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggat:
riegaater (L430p Einighausen),
rijglok:
rieloker (L430p Einighausen)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26074 |
galerijbalk |
galerijbalk:
galǝrībalǝk (L430p Einighausen)
|
Elk van de balken waarop de galerij van de standerdmolen rust. [N O, 48m; N O, 48n]
II-3
|
21314 |
galgenaas |
strop:
Opm. Das eine sjtrop = iemand die allerlei ondeugende streken uithaalt.
sjtrop (L430p Einighausen)
|
galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|
19375 |
gang |
gang:
gank (L430p Einighausen)
|
gang [SGV (1914)]
III-2-1
|
33372 |
gang naast de koeienstand |
zijgang:
zīgaŋk (L430p Einighausen)
|
In een bepaald type stal loopt er naast de koeienstand, tussen de schutting en de muur, een vrij smalle gang; soms, bij een ander type stal, zijn er naast de koeienstand twee gangen, een brede en een smalle. Vooral bij keuterboerderijen komt het voor dat er helemaal geen gang naast de koeienstand is. De gangen worden gebruikt voor het transport van voer en mest en om zich door de stal te kunnen verplaatsen. [N 5A, 41a en 41b; N 4, 75]
I-6
|
34548 |
gans |
gans:
gau̯s (L430p Einighausen)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|