e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Einighausen

Overzicht

Gevonden: 2224
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hals hals: hals (Einighausen, ... ), hels (Einighausen) hals [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)] III-1-1
hals van de as maalbaan: mā.lbān (Einighausen) Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6] II-3
halsketting ketting: ein goue kètting (Einighausen) gouden [een - ketting] [SGV (1914)] III-1-3
halssteen baansteen: bānštęjn (Einighausen) Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4] II-3
halster capuchon: kapǝsūn (Einighausen), halter: haljtjǝr (Einighausen) Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-11
ham, hesp schink: sjènk (Einighausen) ham [SGV (1914)] III-2-3
hand hand: hendj (Einighausen), hĕndj (Einighausen), hĕnj (Einighausen) hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)] III-1-1
handeg trek[eg]: tręk˱[eg] (Einighausen) De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.] I-2
handschoen haas: haisje (Einighausen), hesj (Einighausen), hesje (Einighausen), hèjsje (Einighausen), Opm. klank van Duitse ei.  haisj (Einighausen) handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)] III-1-3
handschoen zonder vingers halfhaas: hawf hèjsje (Einighausen) wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)] III-1-3