17627 |
hals |
hals:
hals (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen),
hels (L430p Einighausen)
|
hals [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
26222 |
hals van de as |
maalbaan:
mā.lbān (L430p Einighausen)
|
Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6]
II-3
|
18255 |
halsketting |
ketting:
ein goue kètting (L430p Einighausen)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
26234 |
halssteen |
baansteen:
bānštęjn (L430p Einighausen)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
33927 |
halster |
capuchon:
kapǝsūn (L430p Einighausen),
halter:
haljtjǝr (L430p Einighausen)
|
Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-11
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
sjènk (L430p Einighausen)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
hendj (L430p Einighausen),
hĕndj (L430p Einighausen),
hĕnj (L430p Einighausen)
|
hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
32785 |
handeg |
trek[eg]:
tręk˱[eg] (L430p Einighausen)
|
De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.]
I-2
|
18256 |
handschoen |
haas:
haisje (L430p Einighausen),
hesj (L430p Einighausen),
hesje (L430p Einighausen),
hèjsje (L430p Einighausen),
Opm. klank van Duitse ei.
haisj (L430p Einighausen)
|
handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18711 |
handschoen zonder vingers |
halfhaas:
hawf hèjsje (L430p Einighausen)
|
wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|