34284 |
koekenbreker |
koekenbreker:
kou̯kǝbrē̜kǝr (L430p Einighausen)
|
Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7]
I-11
|
33349 |
koestal |
koestal:
kǫu̯[stal] (L430p Einighausen)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
34646 |
koets |
koets:
kutš (L430p Einighausen)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koetsj (L430p Einighausen)
|
koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koejong:
kǫu̯jǫŋ (L430p Einighausen),
zweitser:
žwęi̯tsǝr (L430p Einighausen)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
koffie:
kŏffee (L430p Einighausen)
|
koffie [SGV (1914)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
brozelen:
brozele (L430p Einighausen)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kòken (L430p Einighausen)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34109 |
kol |
kol:
kǫl (L430p Einighausen)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
33026 |
kolven afstropen |
afstropen:
āfštrø̜i̯pǝ (L430p Einighausen)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|