33233 |
koolraap (ondergronds) |
koolraab:
(mv)
kolrābǝ (L430p Einighausen),
koolraaf:
kolrāf (L430p Einighausen),
(mv)
kølrāvǝ (L430p Einighausen)
|
Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b]
I-5
|
33234 |
koolrabi, koolraap-boven-de-grond |
koolraab:
[koolraab] (L430p Einighausen),
koolraaf:
[koolraaf (L430p Einighausen)
|
Brassica oleracea L. var. gongylodes L. Zie de toelichting bij het lemma Koolraap (Ondergronds). Koolrabi wordt als groente gekweekt. Het komt vaak voor dat de koolraap-boven-de-grond dezelfde naam draagt als de koolraap-onder-de-grond van het vorige lemma. Deze gevallen staan steeds voorop; voor de fonetische documentatie ervan zij verwezen naar de betreffende heteroniem uit het genoemde lemma Koolraap. Voor de spelling (-)raab, zie de toelichting bij het lemma Koolraap. [N 12A, 3b; monogr.; add. uit N 7, 16]
I-5
|
24393 |
koolwitje |
witte vlinder:
witte vlinder (L430p Einighausen)
|
koolwitje [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
23216 |
koor |
koor:
koor (L430p Einighausen)
|
koor [SGV (1914)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
fieber (du.):
febesj (L430p Einighausen)
|
koorts [SGV (1914)]
III-1-2
|
19883 |
koper poetsen |
poetsen:
putsə (L430p Einighausen),
schuren:
šūrə (L430p Einighausen)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19582 |
kopje |
bak:
omgangstaal
bak (L430p Einighausen),
tas:
tas (L430p Einighausen)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
21944 |
koppel |
koppel:
kǫpǝl (L430p Einighausen)
|
De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5]
II-3
|
19325 |
koppig |
kops:
köpsj (L430p Einighausen),
stijfkoppig:
sjtiefköppig (L430p Einighausen)
|
koppig [SGV (1914)]
III-1-4
|
34220 |
koptouw |
kopzeel:
kǫp˲sęi̯l (L430p Einighausen),
strop:
štrǫp (L430p Einighausen)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|