34200 |
kopziekte |
kopziekte:
kǫpsęi̯ktǝ (L430p Einighausen)
|
Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.]
I-11
|
20109 |
korenbloem |
blauwbloem:
blau̯blǫu̯m (L430p Einighausen),
-
blau:wblou:m (L430p Einighausen)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
koenkernòl (L430p Einighausen)
|
kornoelje [SGV (1914)]
III-4-3
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kərsèt (L430p Einighausen)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18330 |
kort schortlint |
lint:
l†enjer (L430p Einighausen)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L430p Einighausen)
|
dempig [SGV (1914)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
korte boks (L430p Einighausen)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
stevel:
sjtevel (L430p Einighausen)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
onderboks:
ôngerbôks (L430p Einighausen)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (L430p Einighausen)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|