22127 |
(de kapsule) in de klok stoppen |
in de klok duwen:
het buuske in de klok dujjen (Q007p Eisden),
het pôêtje in de klok dujjen (Q007p Eisden)
|
de ijzeren kapsule (met ring) in de klok stoppen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21951 |
(eieren) leggen |
(eieren) leggen:
lèggen (Q007p Eisden)
|
Hoe heet verder: eieren leggen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22110 |
(het) lossen |
lossen:
de doeven lossen (Q007p Eisden)
|
het lossen zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22004 |
(ijzeren) kapsule |
buisje:
het buuske (Q007p Eisden),
potje:
het pôêtje (Q007p Eisden)
|
Hoe heet die kapsule? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21955 |
(melk) voederen |
voederen:
vooren (Q007p Eisden)
|
Hoe heet verder: het opgeven van die melk aan de jongen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
døͅypdekəntsə (Q007p Eisden),
døͅypdeͅikətšə (Q007p Eisden),
døͅypkletšə (Q007p Eisden),
døͅypkleͅit (Q007p Eisden),
døͅypmötskə (Q007p Eisden),
døͅypmətskə (Q007p Eisden),
nāvəlbeͅntšə (Q007p Eisden),
pesdok (Q007p Eisden),
pesdōk (Q007p Eisden),
roͅuwmöts (Q007p Eisden),
vwul (Q007p Eisden),
wenjəl (Q007p Eisden),
zeͅ`vərleͅpkə (Q007p Eisden),
zeͅivərleͅpkə (Q007p Eisden)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
kromme, een ~:
de kromme (Q007p Eisden),
saint-denis:
de St.-Denis (Q007p Eisden),
vechter:
de vechter (Q007p Eisden),
verkeerde, de ~:
de verkeerde (Q007p Eisden),
vierenzestig:
de "64 (Q007p Eisden),
{ja}:
ja (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden,
Q007p Eisden,
Q007p Eisden,
Q007p Eisden),
Opm. v.d. invuller: voortkomend uit anekdoten.
ja (Q007p Eisden),
{nee}:
nee (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden,
Q007p Eisden)
|
Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Indien U hiervoor benamingen kent, die: afgeleid zijn van het ringnummer, geef hiervan dan een/enkele voorbeeld(en)? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Kent U hiervoor benamingen die: afgeleid zijn van het ringnummer: ja of nee? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18520 |
[baaienjas?] |
gestrikte jas met witte knopen:
knuip = knäup
gestrikte jas met witte knuip (Q007p Eisden)
|
een baaien jas met opgestikte figuren en gesloten met witte knopen [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18253 |
[falie] |
falie:
ZND35,010b: Bij oude vrouwpersonen.
falie (Q007p Eisden),
sluier:
šleijər (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
gebreide pull met knopen
kažəveͅk (Q007p Eisden)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|