e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kelder kelder: kelder (Eisden), ke̞ͅldər (Eisden) kelder [RND], [ZND 36 (1941)] III-2-1
kerel kerel: ki.əl (Eisden), kèèl (Eisden), kɛrəl (Eisden) Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND] III-3-1
keren draaien: drējǝ (Eisden), dręjǝ (Eisden), drɛjǝ (Eisden) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kerk kerk: de kèrk (Eisden, ... ) De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkbank kerkbank: de kerkbank (Eisden), de kèrkbank (Eisden) Één zon bank. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkbanken kerkbanken: de kèrkbenk (Eisden, ... ) De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkdeur grote deur: de groeëte däör (Eisden, ... ) De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkhof kerkfie: m [sic]  kĕrkfik (Eisden), kerkhof: de kèrkhef (Eisden, ... ), m  de kĕrkhŭf (Eisden) De begraafplaats rondom bij de kerk [de/het kerkhof,-hoof,kirkef?]. [N 96A (1989)] || Kerkhof. [ZND 14 (1926)] III-3-3
kerkklok klok: de klepel van de klok (Eisden), klok väör te loeije (Eisden), klok väör te loeje (Eisden) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || Een klok, luiklok [bimmel, bom?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkklokken klokken: klokke (Eisden, ... ) De klokken meervoud. [N 96A (1989)] III-3-3