| 32984 |
mais |
maïs:
māi̯ǝs (Q007p Eisden)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
| 26638 |
malooi |
meelzak:
[meel]zak (Q007p Eisden),
zak:
zak (Q007p Eisden)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
| 20205 |
man |
man:
de man is auwt (Q007p Eisden),
dooi loupt noow die man, die z`n dochter krank geweest is (Q007p Eisden),
man (Q007p Eisden),
mens:
minž (Q007p Eisden),
wij hèt dè mins (Q007p Eisden)
|
Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] || man [RND], [RND] || Man. Die man is oud. [ZND 05 (1924)] || Vertaal in uw dialect: hoe heet die man? [ZND 48 (1954)]
III-3-1
|
| 22012 |
man die de behaalde tijden afleest |
secretaris:
de secretaris (Q007p Eisden)
|
de man die de behaalde tijden afleest? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 22011 |
man die de uitslag bepaalt |
secretaris:
de secretaris (Q007p Eisden)
|
de man die de uitslag bepaalt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 18422 |
manchet |
manchet:
mansjet (Q007p Eisden),
manšeͅt (Q007p Eisden),
masjet (Q007p Eisden),
parement (fr.):
i.e. permont.
permao (Q007p Eisden)
|
de boord onder aan de mouw (manchet?) [N 59 (1973)] || Hoe noemt U de manchet [N 62 (1973)] || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18700 |
manchetknoop |
manchetknoop:
manšeͅtknøͅyp (Q007p Eisden)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33768 |
manen |
manen:
mā.nǝ (Q007p Eisden)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
| 34051 |
mannelijk kalf |
durenkalf:
dȳ.rǝ[kalf] (Q007p Eisden),
dø̄rǝ[kalf] (Q007p Eisden)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
| 34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (Q007p Eisden),
schaapsbok:
šāpsbōǝk (Q007p Eisden),
šōpsbok (Q007p Eisden)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|