e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht mens, slechte kerel smeerlap: ai als in aire  é nə sjmairlap (Eisden), vagebond: é vagəboo-unt (Eisden) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-1-4
slee slee: een slei (Eisden) Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)] III-3-2
sleephout sleephout: slēphǫt (Eisden) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
slekken slichten: slextǝ (Eisden) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slepen slepen: slijpen (Eisden), slęi̯.pǝ (Eisden), šlęi̯.pǝ (Eisden) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)] I-2, III-1-2
sleper main d''oeuvre: manø̄vǝr (Eisden  [(Eisden)]   [Eisden]), mǝnø̄vǝr (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Winterslag, Waterschei]) Algemene benaming voor ongeschoolde, ondergrondse mijnwerkers die zich met het vervoer bezighouden. Een respondent uit Q 121 merkt dan ook op dat de sleper bijvoorbeeld niet mocht roven. [N 95, 142; N 95, 585; monogr.; Vwo 115; Vwo 373; Vwo 713] II-5
sleutelbloem kerkensleutel: kerkesleutel (Eisden), -  kairkəsleutel (Eisden) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] III-4-3
sliepuit sliepuit: sliep oet (Eisden) Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)] III-3-2
slijkvanger slijkkap: slikkap (Eisden) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11
slijm bij de nageboorte slover: slǫu̯vǝr (Eisden) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11