e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spookschaaf vlakschaaf: vlakšāf (Eisden) Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.] II-12
spoorlegger guidenman: gidǝman (Eisden  [(Eisden)]   [Houthalen, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Arbeider die deel uitmaakt van een spoorploeg. [N 95, 697; monogr.; Vwo 616; Vwo 728] II-5
spoorspijker boulon: buloŋ (Eisden  [(Eisden)]   [Eisden]) Grote L-vormige spijker die men gebruikt om de rails van licht spoor op de houten dwarsligger te bevestigen. [N 95, 711] II-5
sporen van de haan sporen: spǭrǝ (Eisden) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sporten sproten: sprō.tǝ (Eisden) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
sportvest sportjas: sportjas (Eisden) een sportvest [N 59 (1973)] III-1-3
spotnaam voor hoge hoed hondskooi: hoͅnskoͅj (Eisden), kachelpijp: kagəlpīp (Eisden) hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-2-2
spreeuw spreeuw: sprīw (Eisden) spreeuw [ZND 07 (1924)] III-4-1
spreken, praten spreken: neet el spreke (Eisden) Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1
springen springen: sprainge (Eisden), sprəiŋə (Eisden) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2