id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23273 | kazuifel | kazuifel: enə kasuffəl (Eisden) | Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)] III-3-3 |
33781 | keel | keel: kē̜.l (Eisden), strots: strō.ts (Eisden) | Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9 |
17628 | keel, strot | strots: strōts (Eisden), stru.əts (Eisden) | Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] || strot [RND] III-1-1 |
18070 | keelpijn | keelpijn: kɛ.əlpin (Eisden) | keelpijn [RND] III-1-2 |
28188 | keerdeur | sasdeur: sasdø̄r (Eisden [(Eisden)] [Domaniale]) | Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215] II-5 |
28118 | keergaas | stapedraad: stapedraad (Eisden [(Eisden)] [Domaniale]) | Bekleding die in het ontkoolde pand wordt aangebracht om te verhinderen dat bij het opvullen stenen in de galerij worden geblazen. De term "blaaspapier" werd volgens de invuller uit Q 113 op de mijn Emma gebruikt voor gaas dat met papier was bekleed. De zegsman uit Q 113 die invult voor de mijnen Oranje-Nassau I-IV merkt op dat de "afslag" zaklinnen was, dat was versterkt met draad. [N 95, 563; monogr.] II-5 |
32739 | keerstrook, wendakker | voordel: vøę̄.rǝl (Eisden), meervoud vøę̄rǝlǝ(n) (Eisden) | Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1 |
19926 | keffen | keffen: kɛfən (Eisden, ... ) | keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1 |
22418 | kegelen | kegelen: keigele (Eisden) | Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2 |
22789 | kegels (mv.) | kegelen: keigele (Eisden), mɛtə ke.gələ wyərdi nimiə gəspe:lt (Eisden) | Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2 |