19350 |
knorrepot |
grommelaar:
e⁄nə groo-uməlair (Q007p Eisden),
grommelair (Q007p Eisden),
grooumelair (Q007p Eisden),
grommelpot:
wat ən grumməlpot (Q007p Eisden),
knorpot:
e⁄nə knoo-urpot (Q007p Eisden)
|
Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
27943 |
knuppel |
wâde:
wāt (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Dun rondhout voor de bekleding van zijwanden en dak. Vanwonterghem (pag. 232) noemt een "wâde" een dun rondhout met ongeveer 5 cm doorsnede en 1.50 meter lengte. Dit hout, vooral uit dennenhout vervaardigd, dient voor de bekleding van gangen. De invuller uit Q 202 gebruikt de term "spits" voor een halve steenknuppel. Volgens de informant uit Q 15 daarentegen was een "spits" een plankje van ongeveer 1.20 meter lengte, 3 tot 5 cm breedte en ongeveer 1.5 cm dikte. Hiermee werd het dak bekleed van ondersteuning tot ondersteuning op ongeveer 40 cm afstand al naar gelang de gesteldheid van het dakgesteente. [N 95, 415; N 95, 892; monogr.; Vwo 428; Vwo 726; Vwo 853; div.]
II-5
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
kléppel (Q007p Eisden),
kləppəl (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden),
knuppel:
knøpəl (Q007p Eisden)
|
hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
ku (Q007p Eisden),
køi̯ (Q007p Eisden),
kø̄i̯ (Q007p Eisden),
kō (Q007p Eisden),
kǭ (Q007p Eisden),
rind:
rɛi̯t (Q007p Eisden)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaarse:
vē̜sǝ (Q007p Eisden)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede koe:
twēdǝ [koe] (Q007p Eisden)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
pokkelkoe:
pōkǝlkō (Q007p Eisden)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkōnt (Q007p Eisden)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
laag koetje:
līǝx kø̄kǝ (Q007p Eisden)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
steltige:
stɛljtegǝ (Q007p Eisden)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|