34646 |
koets |
koets:
kutš (Q007p Eisden)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koetsj (Q007p Eisden)
|
koets [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koeherd:
kōē̜ ̞rt (Q007p Eisden),
koejong:
kujǫŋ (Q007p Eisden)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20588 |
koffiedik |
koffiedras:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
koffiedras (Q007p Eisden)
|
koffiedik [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kóókə (Q007p Eisden)
|
koken [RND]
III-2-3
|
34109 |
kol |
ster:
star (Q007p Eisden)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
28028 |
kolen, kool delven |
kolen maken:
kōlǝ mākǝ (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div]
II-5
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
gruus (Q007p Eisden)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
27718 |
kolenkraan |
brug:
brø̜k (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden]),
laadbrug:
lāt˱brø̜k (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Maurits])
|
[N 95, 37]
II-5
|
27712 |
kolenlaadstation |
bascule:
baskyl (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei]),
kade:
kāj (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Het woordtype "kade" (Q 7) duidt op een punt waar kolen in schepen worden overgeladen en "bascule" (Q 7) op een laadpunt voor treinen. [N 95, 32]
II-5
|