id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26082 | kruien | vervoeren: vǝrvø̄rǝ (Eisden) | Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13 |
19581 | kruik | kruik: kroèk (Eisden) | kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1 |
20712 | kruim | binnenste, het -: bainenste (Eisden) | kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3 |
20806 | kruimel | greumel: greuməl broèt (Eisden) | kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3 |
17573 | kruin | kruin: kròèn (Eisden) | de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] III-1-1 |
17649 | kruis | kruis: krȳ.s (Eisden), krȳs (Eisden), kruus: cf. uw e kruus, twiè kruuzer (Eisden) | Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-3-3 |
23203 | kruisbeeld | crucifix (<lat.): kruusifiks (Eisden), lieve-heerkruis: leeven hieëre kruus (Eisden, ... ) | Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3 |
34081 | kruisbeen | kruisbeen: krȳsbɛi̯n (Eisden) | Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11 |
33551 | kruisbes | kroenzel: krunšəl (Eisden), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 138 kronschel (Eisden) | kruisbes [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)] I-7 |
24100 | kruisheer | kruisheer: Kruushieër (Eisden) | Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)] III-3-3 |