33421 |
ovenkelder |
assekelder:
asǝkęldǝr (Q007p Eisden),
ovenkeldertje:
ovǝkęldǝrkǝ (Q007p Eisden)
|
De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma önderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d]
I-6
|
25608 |
ovenpaal |
ovenzwaalde:
ōvǝ í zwǭj (Q007p Eisden),
zwaalde:
zwǭj (Q007p Eisden),
zwoelde:
zwōl (Q007p Eisden)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
clown (eng.):
klōn (Q007p Eisden)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34168 |
overdragen |
overgaan:
overgaan (Q007p Eisden)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
27562 |
overdreven harde werkers |
gekken:
gekken (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Willem-Sophia]),
wolven:
wø̜jf (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Te hard werken werd door de collega''s lang niet altijd gewaardeerd. Dat blijkt uit de meeste woordtypen in dit lemma. [N 95, 912]
II-5
|
32797 |
overdwars eggen |
twars [eggen]:
twē.s (Q007p Eisden)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
28997 |
overhandsen, omslingeren |
omwerpen:
omwęrpǝ (Q007p Eisden),
overwerpen:
ø̄vǝrwɛrpǝ (Q007p Eisden)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
18695 |
overhemd |
hemd:
hømə (Q007p Eisden)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18534 |
overhemd met boord |
hemd met een vaste kol:
humme met ’nne vaste col (Q007p Eisden)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18535 |
overhemd zonder boord |
hemd met een aparte kol:
humme met ’nne apaarte col (Q007p Eisden),
hemd met een losse kol:
humme met ’nne losse col (Q007p Eisden),
hemd zonder kol:
humme zonger col (Q007p Eisden)
|
overhemd zonder boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|