20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blootwoos (Q007p Eisden),
blōtwō.s (Q007p Eisden)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
echel:
ɛxəl (Q007p Eisden)
|
bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (Q007p Eisden)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
tarwebloem:
tɛrvǝblōm (Q007p Eisden)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blumə (Q007p Eisden)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhof:
bloemenhoof (Q007p Eisden),
perk:
park (Q007p Eisden)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
knoop:
knoop (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden),
knop:
knup (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtjə (Q007p Eisden)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsjen (Q007p Eisden)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
bultj (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden),
kroef:
krôf (Q007p Eisden),
pokkel:
pôkel (Q007p Eisden)
|
een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|