18298 |
scheren |
scheren:
scheere (Q007p Eisden)
|
scheren [inf.] [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34199 |
scherp inhebben |
(het) scherp inhebben:
(de koe heeft) šɛrp ēn (Q007p Eisden)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|
27015 |
scherp zetten |
scherpmaken:
šɛ.rǝp mā.kǝ (Q007p Eisden)
|
Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.]
II-11
|
29113 |
scheur |
scheur:
šø̜̄r (Q007p Eisden),
šø̜ar (Q007p Eisden)
|
Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b]
II-7
|
26397 |
scheut |
scheut:
šø̄.t (Q007p Eisden),
šø̄t (Q007p Eisden),
schot:
šōǝ.t (Q007p Eisden)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
27846 |
schietdoos |
capsuledoos:
capsuledoos (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Doos waarin springstoffen worden vervoerd. De "capsuledoos" hing volgens de invuller uit Q 7 naast de "poederzak" (zie het lemma Patroontas). [N 95, 409; N 95, 421 add.; monogr.]
II-5
|
21365 |
schieten |
(het) front afschieten:
front āfsxētǝn (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Losbreken van delfstoffen, grond en gesteente door middel van springstof. [N 95, 395; N 95, 429; monogr.; Vwo 49]
II-5
|
27849 |
schieten met tijdontsteking |
tijdschieten:
tītsxētǝ (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Bij het schieten met momentontsteking worden verschillende reeksen schietgaten afzonderlijk geladen en afgeschoten. Bij het schieten met tijdontsteking schiet men ook met opeenvolgende reeksen, maar men laadt alle schietgaten in een keer, koppelt ze allen aan en men hoeft slechts éénmaal te ontsteken. Dankzij de tijdontstekers ontploffen de schoten met kleine tijdverschillen na elkaar. [N 95, 442; Vwo 782; N 95, 396 add.; N 95, 432; N 95, 434]
II-5
|
27850 |
schietgat |
mijn:
mijn (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Gat, geboord in het los te schieten gesteente. Later wordt dit gat opgevuld met springstof. [N 95, 399; monogr.; Vwo 160; Vwo 519]
II-5
|
27851 |
schietgaten boren |
mijnen boren:
minǝ borǝn (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
[N 95, 400; monogr.]
II-5
|