31856 |
spookschaaf |
vlakschaaf:
vlakšāf (Q007p Eisden)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
28341 |
spoorlegger |
guidenman:
gidǝman (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Houthalen, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Arbeider die deel uitmaakt van een spoorploeg. [N 95, 697; monogr.; Vwo 616; Vwo 728]
II-5
|
28333 |
spoorspijker |
boulon:
buloŋ (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Grote L-vormige spijker die men gebruikt om de rails van licht spoor op de houten dwarsligger te bevestigen. [N 95, 711]
II-5
|
34483 |
sporen van de haan |
sporen:
spǭrǝ (Q007p Eisden)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
34582 |
sporten |
sproten:
sprō.tǝ (Q007p Eisden)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
18532 |
sportvest |
sportjas:
sportjas (Q007p Eisden)
|
een sportvest [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hondskooi:
hoͅnskoͅj (Q007p Eisden),
kachelpijp:
kagəlpīp (Q007p Eisden)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sprīw (Q007p Eisden)
|
spreeuw [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
spreken:
neet el spreke (Q007p Eisden)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
sprainge (Q007p Eisden),
sprəiŋə (Q007p Eisden)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|