27990 |
vlakke pijler |
platte taille:
platte taille (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zolder])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 0 en 20 graden. [N 95, 284; monogr.; N 95, 287]
II-5
|
30183 |
vlechtlatten |
vitslatten:
vetšlatǝ (Q007p Eisden)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
flikken:
flekǝ (Q007p Eisden),
vitsen:
vetšǝ (Q007p Eisden)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleis (Q007p Eisden)
|
vleesch [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
23942 |
vlees derven |
zich het vlees ontzeggen:
zich `t vleis ôntzègge (Q007p Eisden)
|
Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlɛskø̄i̯ (Q007p Eisden)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
32346 |
vleeskuip, vleesvat |
varkenstijn:
vɛrkǝstin (Q007p Eisden)
|
Kuip of vat waarin vleesproducten geconserveerd en bewaard worden. [N E, L]
II-12
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maai (Q007p Eisden),
māj (Q007p Eisden)
|
made [ZND 38 (1942)] || made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33117 |
vlegelband |
naairiem:
nii̯rēm (Q007p Eisden)
|
Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33114 |
vlegelknuppel, slaghout |
kop:
kǫp (Q007p Eisden)
|
Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4]
I-4
|