30194 |
zadeldak |
ruiterdak:
rȳtǝrdāk (Q007p Eisden),
zadeldakje:
zāldē̜kskǝ (Q007p Eisden)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
18316 |
zak in de onderrok |
roksmaal:
roͅksmal (Q007p Eisden)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18393 |
zak in kledingstuk |
maal:
maal (Q007p Eisden)
|
Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18526 |
zak met klep |
maal met een klep:
maal met ’ne klep (Q007p Eisden)
|
een zak met een klep [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
maalplag:
maalplak (Q007p Eisden),
malplak (Q007p Eisden),
Franse g.
maalplak (Q007p Eisden)
|
Neusdoek. [ZND 05 (1924)] || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] || Zakneusdoek (fr. mouchoir). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
18565 |
zakintast |
gepassepoileerde (<fr.) maal:
Van Dale: passepoileren, paspelen. Van Dale: paspelen, van een paspel [i.e. smalle omboording (b.v. van knoopsgaten)] voorzien. Syn. passepoileren.
gepaspelēērde maal (Q007p Eisden)
|
de zakintast (insteek, inkeker, intast?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18527 |
zakje net boven de buitenzak |
centenmaaltje:
lett. centenzakje
sentemäälke (Q007p Eisden)
|
een zakje net boven de buitenzak (smokkelzakje, spoorzakje etc.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
28839 |
zakkenvoering |
keper:
kēpǝr (Q007p Eisden)
|
Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27]
II-7
|
23226 |
zalig |
gelukzalig:
gelukzalig nouwjaor (Q007p Eisden),
gelökzalig (Q007p Eisden)
|
Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)] || Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zaligheid (Q007p Eisden)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|