18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
bretelle (Q007p Eisden),
brətelə (Q007p Eisden),
help:
höllepe (Q007p Eisden)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] || de bretels [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breuk (Q007p Eisden)
|
hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
28076 |
breuklijn |
breuk:
brø̄k (Q007p Eisden)
|
De lijn waarlangs een omvallende kraag dubbel valt. [N 59, 123c]
II-7
|
28075 |
breukpand |
foudroyage:
fudriāž (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Het pand waar de ondersteuning wordt geroofd met als doel het dak te laten instorten. De invuller uit Q 21 merkt over de opgaven "roofpand" en "vulling" het volgende op: voordat de nachtdienst de transportmiddelen, de lucht- en waterleidingen en de verlichting verplaatst had naar het nieuwe pand en het oude pand had geroofd, sprak men van het "roofpand", dit in tegenstelling tot het nieuwe pand dat het "koolpand" werd genoemd. Als de dagdienst begon, gebruikte men de term "roofpand" niet meer maar werd over de "vulling" gesproken. [N 95A, 14; monogr.; Vwo 198; Vwo 730]
II-5
|
28077 |
breukstijl |
breekstempel:
breekstempel (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden]),
foudroyagestempel:
futriāžǝstęmpǝl (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Emma, Maurits])
|
Starre stijl die in breukpijlers wordt gebruikt om een breuklijn tot stand te brengen. De breukstijl is door de betere en snellere verplaatsbaarheid de vervanger van de bok. Zie ook het lemma Bok. G.H.H. in het woordtype "G.H.H.-stijl" (Q 121) is een afkorting voor Gutehoffnungshütte, de fabrikant van dit type stijl. [N 95, 584; N 95, 360; N 95, 566; monogr.]
II-5
|
21250 |
brief |
brief:
bre.əv (Q007p Eisden)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
bruisen:
brušǝ (Q007p Eisden),
spruisen:
sprū.šǝ (Q007p Eisden)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34600 |
bril |
bred:
brēt (Q007p Eisden)
|
Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c]
I-13
|
19245 |
broeden |
broeden:
breujen (Q007p Eisden)
|
Hoe heet verder: broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (Q007p Eisden),
brø̄i̯ǝn (Q007p Eisden)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|