34504 |
broedende kip op eieren |
brok:
brok (Q007p Eisden)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
broeders (Q007p Eisden)
|
Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
23228 |
broeder-onderwijzer |
frater (lat.):
frater (Q007p Eisden)
|
Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
broedbeest:
brø̄i̯biǝs (Q007p Eisden)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
21952 |
broedhokje |
kotje:
kôêtje (Q007p Eisden)
|
Hoe heet verder: broedhokje, broedvak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22040 |
broedschotel |
schotel:
sjchôôtel (Q007p Eisden)
|
Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18744 |
broek |
broek:
brōk (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden, Zwartberg])
|
Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.]
II-5
|
18540 |
broek met split |
broek met een gulp vanvoor:
gölp als in böll
brook met een göllp van vör (Q007p Eisden)
|
een broek met een slip aan de voorkant [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (Q007p Eisden),
Voor kinderen.
buks (Q007p Eisden),
broek:
brok (Q007p Eisden),
brook (Q007p Eisden),
Lange broek.
brōk (Q007p Eisden)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28728 |
broekenmaker |
broekenmaker:
brōkǝmē̜kǝr (Q007p Eisden)
|
Persoon die alleen maar broeken maakt. Het woordtype stukwerker duidt op een persoon die niet uitsluitend broeken maakt. [N 59, 195b]
II-7
|