23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsèngel (Q007p Eisden)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
harten oas (Q007p Eisden),
roeten aos (Q007p Eisden),
schuppen aos (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden),
u zoals in Franse un
uns (Q007p Eisden)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
23415 |
absis |
absis (lat.):
absis (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
absolutie (Q007p Eisden)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
abt:
abt (Q007p Eisden),
overste:
euverste (Q007p Eisden)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19009 |
abuis |
mis:
das mis (Q007p Eisden),
dat es mis (Q007p Eisden),
de bès mis (Q007p Eisden),
geer zeet mis (Q007p Eisden),
ook materiaal znd 19a,6
de bès mis (Q007p Eisden),
geer zeet mis (Q007p Eisden),
verkeerd:
das es verkiert (Q007p Eisden)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
28214 |
accu van petlamp |
accu:
accu (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Maurits])
|
De accu van de petlamp die aan de gordel wordt bevestigd en door middel van een kabel met de petlamp is verbonden. [N 95, 252; monogr.]
II-5
|
28215 |
acculoog |
acid:
asit (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Het zuur waarmee de accu van de elektrische lampen is gevuld. [N 95, 254]
II-5
|
27879 |
achterblijvers, achtergebleven schoten |
slechte capsules:
slechte capsules (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Niet ontplofte ladingen. De woordtypen "versager" (Q 111, Q 112a), "blindgänger" (Q 117a) en "achterblijver" (Q 112a) zijn meervoud. [N 95, 446; N 95, 447; div.]
II-5
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrām (Q007p Eisden)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|