28371 |
draagrol |
rolletje:
rø̄lkǝ (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Draagrol van een transportband. De opgaven "middenrol" en "zijrol" (Q 121) duiden de twee verschillende rollen aan die bij een trogvormige bandtransporteur gebruikt worden. [N 95, 641; N 95, 643; monogr.]
II-5
|
33458 |
draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel |
wervel:
werǝvǝl (Q007p Eisden),
wervelhout:
werǝvǝlhǫu̯t (Q007p Eisden)
|
Een draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel. Het draaipunt is aan de binnenkant van één van de poortvleugels bevestigd, iets onder de bovenkant. De "staart" van de balk steekt zover naar beneden dat men er gemakkelijk bij kan. De balk is zo draaibaar dat hij achter beide poortvleugels komt en zo de poort afsluit. Als hij horizontaal gedraaid is, kan de poort geheel geopend worden. Met deze balk in geheel vertikale stand kan men ook slechts één poortvleugel afsluiten. Zie afbeelding 21. [N 4A, 47a; monogr.]
I-6
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vat (Q007p Eisden),
drɛi̯vāt (Q007p Eisden)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
34082 |
draaiers |
doppen:
dø̄p (Q007p Eisden)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
harpin:
(mv)
ārpenǝ (Q007p Eisden),
pivot (fr.):
pivō (Q007p Eisden)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
28339 |
draaiplaats |
draaiplaat:
dręjplāt (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Emma])
|
Een ijzeren plaat, al dan niet vastliggend, waar de mijnwagens op worden gedraaid. [N 95, 695; monogr.; Vwo 766]
II-5
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (Q007p Eisden)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reͅŋ (sg raŋk) (Q007p Eisden)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (Q007p Eisden),
dragə (Q007p Eisden)
|
dragen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|