17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (L353p Eksel),
wit:
het wit vanne taan (L353p Eksel),
wit (L353p Eksel)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] || Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
22376 |
glijbaan |
schuifaf:
schuifaaf (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
schøfa:f (L353p Eksel),
/
schuif-aâf (L353p Eksel),
schuifaaf (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
/ [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
schampen:
schampen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
slibberen:
slubberen (L353p Eksel),
sløͅbərən (L353p Eksel)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
giechelen:
giechelen (L353p Eksel)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
glimworm:
WLD
glimwurm ([glimwørəm) (L353p Eksel),
lichtmadetje:
WLD
liegtmo’ke ([lixmoͅi̯kə) (L353p Eksel),
lichtworm:
ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299
lichtwörm (L353p Eksel)
|
glimworm [ZND 01 (1922)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19456 |
gloed |
hitst:
hitst (L353p Eksel)
|
Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19611 |
gloeilamp |
lampoel:
lampoel (L353p Eksel)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
achterbakse, een -:
achterbakse (L353p Eksel)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
achterbaks:
achterbaks (L353p Eksel)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|