id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18355 | houten sandaal | blokschoen: blokschoe’n (Eksel) | sandaal-achtig voetbekleedsel bestaande uit een houten zool en enkele riempjes over de voet [triep, klepper] [N 24 (1964)] III-1-3 |
34595 | houtrong | bok: bǫk (Eksel), rongblok: roŋblǫk (Eksel) | Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c] I-13 |
23559 | houtskool voor het wierookvat | houtskool: hootskool (Eksel), kooltjes: kulkes (Eksel) | Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
24170 | houtsnip | bossnep: bossnep (Eksel), houtsnep: houtsnep (gew.uitspr. van hout) (Eksel) | houtsnip || houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1 |
19476 | houtspaander | kennepstek: kennepstek (Eksel) | spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] III-2-1 |
31803 | houtsplinter | splinter: splentǝr (Eksel) | Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12 |
24329 | houtworm | molm: olm, den — (Eksel), Veldeke olm (Eksel) | houtworm [Lk 01 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2 |
19187 | hovaardig | groots: gruts (Eksel), gruəts (Eksel) | het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || hovaardig [ZND A1 (1940sq)] III-1-4 |
21188 | hozen | hozen: hozen (Eksel) | water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)] III-3-1 |
18962 | huichelaar | heilig treesje: ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld! heilig trezeke [dy(3)̄n} (Eksel), schijnheilige: schijnheiligen (Eksel) | een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)] III-1-4 |