e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koewachter, veeknecht koehoeder: kǫu̯hīǝr (Eksel) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6
koffiepot koffiekan: koffiekan (Eksel) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koffiezeef, koffiefilter koffiezeef: koffiezeef (Eksel) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koken (intr.) koken: koken (Eksel), kóókən (Eksel) koken [RND], [ZND 04 (1924)] III-2-3
kokmeeuw meeuw: miew (Eksel) kokmeeuw III-4-1
komen komen: komən (Eksel), koͅmən (Eksel) komen [RND], [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
komisch komiek: kemiek (Eksel) lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)] III-1-4
kommervol (zijn): kommer zorgen: ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!  zərix (Eksel) vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)] III-1-4
konijn konijn: kənī.n (Eksel), ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130  konien (Eksel), pl.  kənɛin (Eksel) konijn [ZND 01 (1922)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
konijnenhol konijnspijp: WLD  knijnspiep (Eksel) Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] III-4-2