21132 |
korter maken |
binnendoor rijden:
binnendoorrijjen (L353p Eksel)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26630 |
kortmeel |
kort:
kǫrt (L353p Eksel),
kortmeel:
kǫrtmę̄l (L353p Eksel)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
21876 |
kostbaar |
kostelijk:
köstélék (L353p Eksel)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21657 |
kosten |
gelden:
gèlle (L353p Eksel),
kosten:
wa moet dè kosten (L353p Eksel)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (L353p Eksel),
køͅstər (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
køͅstəreͅs (L353p Eksel)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensjenoa-w-et (L353p Eksel)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kermenaoje (L353p Eksel),
kɛrmə’nōͅiə (L353p Eksel),
kotelet:
koͅrtə’leͅtən (L353p Eksel)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dampig (weer):
dempig (L353p Eksel),
herfstlucht:
herfstloch (L353p Eksel),
voos:
voeës (L353p Eksel),
vozig:
voeëzig (L353p Eksel)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25235 |
koude mist |
zure moek:
zoere mok (L353p Eksel)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|