22438 |
maandag voor aswoensdag |
sluitertjesdag:
sluterkesdaag (L353p Eksel),
verloren maandag:
verloren maandag (L353p Eksel),
vlo.rə moͅinig (L353p Eksel)
|
de naam voor de maandag vóór aswoensdag [N 112 (2006)] || De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23512 |
maandstonde |
maandmis:
moendmes (L353p Eksel),
mondmes (L353p Eksel)
|
Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17671 |
maantje op de nagel |
half maantje:
half mónke (L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
half móanke (L353p Eksel),
{mu]k\\}
half mo`ngke (L353p Eksel),
riempje:
riemke (L353p Eksel)
|
Maantje: lichter gekleurd gedeelte onder aan de vingernagels (maantje, reem) [N 106 (2001)] || maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
slā.xhɛ̄.n (L353p Eksel)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
moot (L353p Eksel)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17554 |
mager |
schraal:
schroal (L353p Eksel),
schroêl (L353p Eksel),
schroël (L353p Eksel)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
aafvallen (L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
aafgevallen (L353p Eksel),
door de tek gaan:
i.e. ziekelijk mager worden.
doore tek gooën (L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
door de tek gooën (L353p Eksel),
lelijk van magerigheid:
lullik van maagerighèd (L353p Eksel),
mager worden:
maager wie ne geweerkolf (L353p Eksel),
maager wèèren (L353p Eksel),
mager wären (L353p Eksel),
smal worden:
{smu.\\l g\\wo.r\\n}
smaol geworen (L353p Eksel),
vermageren:
hij is neig vermaagerd (L353p Eksel),
verspelen:
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
verspelen (L353p Eksel),
zo mager als een hout:
zoe maager as een hooët (L353p Eksel),
zo mager als een sprinkhaan:
zoe maager as ne sprînkhoaĕn (L353p Eksel),
zo mager als een stok:
zoe maager as ne stek (L353p Eksel)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)] || Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32984 |
mais |
maïs:
ma`i̯es (L353p Eksel),
spaanse tarwe:
spansǝ tɛrǝf (L353p Eksel
[(ouder dan maïs)]
)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
26638 |
malooi |
gebakte:
gǝbɛqdǝ (L353p Eksel),
maalzak:
mǫǝ.lzák (L353p Eksel)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
plat:
plat (L353p Eksel)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|