24092 |
begijn |
begijn:
begijn (L353p Eksel)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
røx (L353p Eksel)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begrafenis (L353p Eksel)
|
de gezamenlijke handelingen en plechtigheden waarmee een dode ter aarde besteld wordt [begrafenis, uitvaart, begankenis, zinking, leuves, geuves] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20434 |
begrafenismaal |
koffie:
koffie (L353p Eksel)
|
het begrafenismaal [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begraaven (L353p Eksel),
begraven (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
zinken:
in de pòsweek waaren er gin begraafenissen, mer de dooj die lütte ze zinken (die werden begraven zonder dienst. Na pasen volgde de uitvaartdienst
zinken (L353p Eksel)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18807 |
begrijpen |
snappen:
snappen (L353p Eksel)
|
met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
benul:
bənəl (L353p Eksel),
besef:
besef (L353p Eksel),
goed van aannemen:
goed van oa⁄nnimmen (L353p Eksel),
verstand:
vɛrstant (L353p Eksel)
|
benul, begrip (hij heeft er geen - van) [ZND B1 (1940sq)] || een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22669 |
beiaard |
beiaard:
beiaard (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
bɛ.ia:rd (L353p Eksel)
|
het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon] [N 112 (2006)] || Het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
scharen:
sxērǝn (L353p Eksel)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
22906 |
beieren |
bimmeren:
bimmeren (L353p Eksel),
luiden:
louwen (L353p Eksel)
|
Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|