23358 |
middenpad |
middengang:
middegaank (L353p Eksel),
middengaank (L353p Eksel)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17690 |
middenrif |
lee:
{l:}
lè (L353p Eksel),
ribbenkast:
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
rubbekas (L353p Eksel)
|
Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies). [N 84 (1981)] || Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middenrif, middelrif, middelvlies). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
23353 |
middenschip |
schip:
scheep (L353p Eksel),
schip (L353p Eksel)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22889 |
middenspeler |
centerback:
senter bak (L353p Eksel),
halfback:
halfbak (L353p Eksel),
linksback:
links bak (L353p Eksel),
linkshalf:
lînkshalf (L353p Eksel),
rechtsback:
rechs bak (L353p Eksel),
rechtshalf:
rechshalf (L353p Eksel),
stopper:
stopper (L353p Eksel),
voorstopper:
veurstopper (L353p Eksel)
|
Centrale middenvelder. || Links middenvelder. || Linkshalf. || Middenvelder. || Rechts middenvelder. || Rechtshalf.
III-3-2
|
22877 |
midvoor |
centervoor:
senter veur (L353p Eksel)
|
Spits.
III-3-2
|
24352 |
mier |
mierzeik:
mīrzēk (L353p Eksel),
muurzeik:
morzeek (L353p Eksel),
zeiksmoor:
zeeksmoor (L353p Eksel),
ook in ZND 08, 152a
zeiksmors (L353p Eksel),
Veldeke
zeeksmors (L353p Eksel)
|
mier [ZND 01 (1922)], [ZND B2 (1940sq)] || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
ei van zeiksmorsen:
Veldeke
eër van zeeksmorsen (L353p Eksel)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
zeikmorsenhoop:
Veldeke
zeekmorsenhoeëp (L353p Eksel)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L353p Eksel)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
22468 |
mik |
gaffel:
gaffel (L353p Eksel),
kruk:
kruk (L353p Eksel)
|
een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik] [N 112 (2006)] || Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|