21692 |
op de markt verkopen |
de markt doen:
de mêrt dôên (L353p Eksel),
op de markt staan:
oppe mêrt stoon (L353p Eksel)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17965 |
op de schouder nemen, dragen |
op de nek pakken:
oppe nek pakken (L353p Eksel)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de rug zitten:
bij pa op `e rug zitten (L353p Eksel)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op zijn tenen lopen:
op z`n tinnen loppen (L353p Eksel)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25094 |
op een rij zetten |
achtereen zetten:
achterie-j-en (L353p Eksel)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
fokken:
fokke (L353p Eksel),
schokken:
tjoeke (L353p Eksel),
taffelen:
taffele (L353p Eksel)
|
lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
heukelen:
hø̄.kǝlǝn (L353p Eksel)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
gaan lopen:
gǭn lōpǝn (L353p Eksel),
op hol (gaan):
ǫp hǫl (L353p Eksel)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
22460 |
op kraamvisite gaan |
kindje kijken:
t kinneke goan kieken (L353p Eksel)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
opperen:
ǫpǝrǝn (L353p Eksel)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|