e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de markt verkopen de markt doen: de mêrt dôên (Eksel), op de markt staan: oppe mêrt stoon (Eksel) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1
op de schouder nemen, dragen op de nek pakken: oppe nek pakken (Eksel) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de schouder zitten op de rug zitten: bij pa op `e rug zitten (Eksel) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op zijn tenen lopen: op z`n tinnen loppen (Eksel) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op een rij zetten achtereen zetten: achterie-j-en (Eksel) op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)] III-4-4
op een sukkeldrafje lopen fokken: fokke (Eksel), schokken: tjoeke (Eksel), taffelen: taffele (Eksel) lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)] III-1-2
op heukelingen zetten, zwelen heukelen: hø̄.kǝlǝn (Eksel) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op hol slaan gaan lopen: gǭn lōpǝn (Eksel), op hol (gaan): ǫp hǫl (Eksel) Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f] I-9
op kraamvisite gaan kindje kijken: t kinneke goan kieken (Eksel) Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
op oppers zetten, opperen opperen: ǫpǝrǝn (Eksel) Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.] I-3