19676 |
provisiekast, etenskast |
schap:
schaap (L353p Eksel),
sxāp (L353p Eksel),
kast met brood en eetwaren in de keuken
sxāp (L353p Eksel)
|
een schaprade, schapraai (etenskast) [ZND 06 (1924)] || spinde [ZND 07 (1924)] || spinde (kast of kamer) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruuk (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
pruûk (L353p Eksel),
prūūk (L353p Eksel)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)] || Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18985 |
pruilmond |
zijn lip laten hangen:
z⁄n lup lutten hangen (L353p Eksel)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20911 |
pruim |
pruim:
proum (L353p Eksel)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
20568 |
pruimen |
sjieken:
siekken (L353p Eksel)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18926 |
prutsen |
broddelen:
broddelen (L353p Eksel),
lummelen:
lummelen (L353p Eksel),
prutsen:
prutsen (L353p Eksel),
verkerven:
verkerven (L353p Eksel)
|
nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
sukkelaar:
suggelèr (L353p Eksel)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
gepros:
gepros (L353p Eksel),
halfwerk:
half wè-rek (L353p Eksel),
prutswerk:
prutswe-rek (L353p Eksel)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
zeveren:
ziveren (L353p Eksel)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
aankomend maagdje:
oaënkommend mechte (L353p Eksel),
aankomende gast:
oaënkommende gast (L353p Eksel),
jong:
ne jong (L353p Eksel),
jonge gast:
jonge gast (L353p Eksel),
jonge jong:
ne jonge jong (L353p Eksel),
snotbel:
snotbel (L353p Eksel)
|
iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|